Dit nummer wil een richting aangeven zodat twee verschillende werelden elkaar beter zouden leren kennen: aan de ene kant de medewerkers van de sociale sector en de socioprofessionele inschakeling,en aan de andere kant de professionele begeleiders en financiers van personen die een eigen activiteit opstarten. De onbeantwoorde vragen en mogelijke actiepunten zijn legio.
Het is natuurlijk onmogelijk om in het kader van deze enkele bladzijden over alles en iedereen te praten. De opzet was vooral om voor ieder van deze twee werelden een beeld te schetsen van wat erin de andere wereld gebeurt. De deelnemers aan het seminarie waarop dit nummer gebaseerd is, werden dan ook uitgenodigd omdat ze open stonden voor dit soort debatten of omdat ze ervaren waren in dezematerie.
Men ziet langs alle kanten – vaak erg pragmatische – argumenten opduiken om in de sociale sector meer rekening te houden met het zelf creëren van werk als realistischinschakelings-circuit en om in de economische wereld de instrumenten en de aanpak te verbeteren om het recht op economisch initiatief nog te verbreden.
De economische wereld is wel meer vragende partij voor een goede samenwerking dan de sociale sector, maar deze laatste laat zich snel overtuigen wanneer ze de kwaliteit van de aangebodenomkaderingsdiensten en de be-schikbaarheid van de financiële instrumenten ziet die er vaak mee verbonden zijn.
Terug naar de economie
Ook al doen we hier een oproep om ons positief op te stellen tegenover het ondernemerschap en dit zonder vooroordelen te benaderen, toch moeten we de zaken steeds in de juiste contextplaatsen.
Men kan dus bijvoorbeeld niet stellen dat de micro-ondernemingen de economische groei zullen redden. Werkgelegenheidseconomen weten zeer goed – en dit is een argument waarvoor deinschakelingswerkers gevoelig zullen zijn – dat iedere sterke vertraging van de economische groei gepaard gaat met een verhoogde starteractiviteit voor KMO’s. Wanneer de arbeidsmarkt zichweer stabiliseert, vermindert ook het aantal startende KMO’s. Het merendeel van onze medeburgers ziet loondienst dan ook als de belangrijkste weg naar de (her)inschakeling in de maatschappij ende economie. Ze denken vaak dat het zelfstandig ondernemen buiten hun bereik ligt of zien het als een negatieve keuze: het is een optie wanneer de arbeidsmarkt vol zit of in het kader van eenreconversie na een ont-slag. Dit gezegd zijnde is het natuurlijk ook waar dat de veerkracht van een economie voor een deel afhangt van de kwaliteit van de verjonging van het economische weefsel.Wanneer bedrijven ermee ophouden, moeten we hopen dat de bedrijven die hen vervangen het beter doen.
Maar laten we onszelf ook niets wijsmaken: ook al zeggen we vaak dat België eerst en vooral een KMO-land is in plaats van een land met een sterke industriële economie, toch mogen we dezaken niet verwarren. In termen van commerciële en financiële dynamiek kunnen we de vishandel op de hoek, het fastfood-restaurant van de franchisenemer en de ultragespecialiseerde fabrikantvan auto-onderdelen niet met elkaar vergelijken. Wel in termen van individuele ondernemingsdynamiek. Alles hangt af van waar je in een economisch circuit staat, of het nu om een globaal of eenplaatselijk circuit gaat en of de ondernemer nu weinig of veel autonomie heeft. Wanneer we over het zelf creëren van werk praten, hebben we het vooral over lokale economie: kleine winkeltjes,buurt- en nabijheidsdiensten, enz.
Dit is een beperkte branche die specifiek is voor de wereld van de KMO’s. Om er het zelf creëren van werk op een ernstige manier te steunen, moeten we het als een economischeontwikkeling zien, vooral dan wanneer het om lokaal beperkte activiteiten gaat. Het volstaat niet om voor een paar instrumenten te zorgen en dan te denken dat de individuele motivatie en de vrijemarkt ervoor zullen zorgen dat de wijken in kwestie spontaan weer zullen groeien en bloeien. Daarom steunen de gewesten dan ook al enkele jaren de inplanting van vooral handelszaken in actieverewijken van de oude stadscentra.
Zelf werk creëren en werkloosheidsbeleid
Ook al is het opstarten van een eigen zaak niet altijd zo evident, toch kunnen we vermoeden dat de federale maatregelen in verband met de controle van de beschikbaarheid van werklozen, als zegepaard gaan met heel wat meer sancties, een heleboel werklozen ertoe zullen aanzetten heil te zoeken in het opstarten van een eigen bedrijfje. Maar waarom wachten tot het hakmes valt? Waarom hetdiscours van de verdedigers van de actieve welvaartstaat over activering en het laten vallen van de ‘bijstandscultuur’ niet letterlijk nemen? Waarom heeft men de stappen die inherent zijnaan het opstarten van een be-drijf niet opgenomen in de reeks van criteria die aan de RVA moeten bewijzen dat men wel degelijk graag zou werken? Dit in een meer aanmoedigende logica dan eenbestraffende. Het zelf creëren van werk komt als inschakelingspolitiek nog altijd minder geloofwaardig over dan andere systemen. De sociale zeker-heid of het recht op sociale bijstand zijn nogver verwijderd van de erkenning van een tijdelijk statuut voor de starter, behalve dan die enkele gevallen waarbij men een startlening toekent.
Men moet er niet van overtuigd zijn dat de vrijheid van ondernemen de belangrijkste van onze moderne waarden is om te pleiten voor het zelf werk creëren als volwaardig inschakelingscircuit.Het is zelfs gevaarlijk om een dergelijke slagzin te gebruiken. De historische tendens waarbij het aandeel zelfstandigen al-tijd maar blijft dalen, wordt ieder jaar opnieuw bevestigd. Innovatie en deproductiviteitstoename van arbeidskrachten vereisen steeds meer kapitaal, de globalisering van de concurrentie zorgt voor het samengaan van bedrijven, enz. Er is dus geen sprake van dat wewerkzoekenden blindelings moeten aansporen tot het zelf creëren van werk. Toch niet zo lang dat de begeleidingsdiensten en aangepaste financieringsmechanismen ook niet ge-steund worden. Detraagheid van de erkenning van en de openbare steun aan de activiteitencoöperatieven en de incubatiecentra, die op korte tijd toch wel hun nut hebben bewezen, toont aan dat er nog een lange wegmoet worden afgelegd.
De wereld van de sociale sector binnenglippen
Volgens ons moet het mogelijk zijn om een pragmatische gulden middenweg te vinden tussen het ophemelen en diaboliseren van het ondernemerschap om op die manier zowel de maatschappelijk werker alsde professionele bedrijfsbegeleider te benaderen. Deze publicatie wil hier dan ook toe bijdragen.
Dat neemt niet weg dat er aan de kant van de sociale sector nog vragen zijn die behandeld moeten worden.
> Het gaat hier om professionele eerstelijnswerkers die antwoorden moeten verzinnen voor globale, multidimensionele en ingewikkelde situaties. Het gaat immers niet enkel over werk, maarbijvoorbeeld ook over gezondheid of huisvesting. De antwoorden slepen aan, moeten van ver komen. De kwaliteit van de diagnose en het net waarnaar men iemand verwijst zijn bepalend. Een nieuwinschakelingscircuit is natuurlijk een extra troef, maar het is ook weer een instrument dat men onder de knie moet krijgen. Dáár kan er vooruitgang geboekt worden. Lokalesamenwerkings-verbanden hebben geleid tot een verfijning van interessante en overdraagbare methodes en praktijken. Die moeten ver-spreid worden. Het personeel van de sociale sector is een belangrijkeafnemer van vormingscursussen en bijscholingen: misschien kan men dit soort thema’s daar ook aanbieden. De federaties van de OCMW’s en de sociale diensten kunnen gemakkelijk rond de tafelgaan zitten met de professionele begeleiders en financiers om samen in die richting te gaan. Natuurlijk moeten we bij dit alles het lokale niveau niet vergeten. Dit is waar het contact plaatsvindttussen de verschillende mensen die samenwerken ten dienste van dezelfde personen. Hier ontstaat het wederzijds vertrouwen dat in deze materie zo belangrijk is.
> Een steeds weer terugkerende vraag is hoeveel mensen we met dit inschakelingscircuit kunnen helpen. “Heeft het echt zin zoveel moeite te doen voor slechts 5% van ons publiek?”Tijdens het seminarie zijn hier twee antwoorden op gegeven: zeker in grote diensten is het cruciaal dat men zich ook voor een minderheid inzet, zoals wordt bewezen door o.a. het OCMW van Kortrijk.Maar wat vooral belangrijk is, is dat het aanbod van deze diensten ook een vraag creëert, een antwoord dat goed gekend is bij de mensen die de sociale politiek volgen en dat wordt bevestigd doorbuitenlandse ervaringen. Als er een brug wordt geworpen tussen een inschakelings-dienst van een OCMW en een startersloket dat samenwerkt met het Participatiefonds, zullen er het eerste jaar tweemensen van gebruik maken, daarna vier, dan tien, enz.
Deze vragen gelden zowel voor de mensen uit de sociale sector als voor de bedrijfsbegeleiders. Deze laatsten geven grif toe dat ze het erg moeilijk hebben om met de meest achtergestelde kandidatente werken, ook al zouden deze toegang hebben tot het geschikte begeleidings- en financieringsaanbod. Vandaar ook dat een verbeterde samenwerking met de mensen uit de sociale sector ook in hunvoordeel speelt.